De bel
Het knulletje is nog geen vijf, maar klimmen en klauteren kan hij als een klimgeit. Een boom, een trap, of een hoog klimrek is geen probleem voor hem. Terwijl vader druk bezig is met onkruid wieden is zijn zoon Daantje bezig met een schutting te beklimmen.
Ineens ziet vader hem bungelen:
‘Ho, ho, Daantje. Dat mag niet. Kom direct naar beneden.’
‘Waarom, Pap?’
‘Omdat ik het zeg.’
‘Ja, maar waarom dan?’
‘Omdat je kan vallen en dan breek je misschien een been of een arm.’
‘Ik hou me goed vast, pap.’
‘Verdorie, als je nu niet direct naar beneden komt, ga je voor straf naar je kamer.’
‘Maar ik wil Robbie zien.’
‘Maar dan klim je toch niet op het hek.’
‘Welles. Ik wil met Robbie buiten spelen.’
En Daantje klimt nog wat verder omhoog, tot hij over de schutting kan kijken en roept. ‘Robbie, Robbie, ben je thuis?’
‘Voor de laatste keer. Kom naar beneden. Nu! Onmiddellijk!’
Het is Daantje duidelijk dat zijn vader echt boos aan het worden is, dus zegt hij: ‘Ik kom al pap.’
Maar voor hij dat doet, probeert hij nog één poging en roept zo hard hij kan: ‘Robbie kom je buiten spelen?'
Hij kijkt nog even in de andere tuin en klautert dan langzaam omlaag.
‘Robbie is niet thuis, geloof ik’, zegt Daantje teleurgesteld als hij weer beneden is.
Trots kijkt hij vervolgens naar zijn pa omhoog: ‘Ik kan toch wel goed klimmen, hè, pap?’
‘Dat doe je dus nooit meer, hè? Maar als je met Robbie wilt spelen, kan je toch naar voren gaan en bij hem aanbellen?’
‘Dat gaat niet, pap.’
‘En waarom dan niet?’
‘Ik kan niet bij de bel.’
09-07-2016