Suzanne is lief

Wat heerlijk toch om even te relaxen op mijn favoriete bankje in het bos. We komen er regelmatig, mijn vrouw en ik. Nu ben ik er alleen.

Ik geniet van de zonnestralen op mijn gezicht; van de wandelaars die ik over de open groene vlakte voor me zie lopen; de spelende en rennende honden die hier niet aan de lijn hoeven; van de joggers en van de beuken en eikenbomen die aan het ontluiken zijn. De lente is mij volop aan het verwennen op deze vrijdagochtend.

Langzaam val ik weg in een lichte roes, tot ik opgeschrikt word door een stemmetje. ‘Dag meneer, mogen we bij je komen zitten?’
Een klein meisje, met blonde krullen en vrolijke, helderblauwe oogjes staat pal voor me.
Ik kijk om me heen, maar zie verder niemand.
‘Ja, natuurlijk mogen jullie hier komen zitten. Maar wie is er dan nog meer?’
‘Nou, Bommel natuurlijk.’
‘Oh, Bommel. Waar is Bommel dan?’

‘Dat zie je toch? In mijn armen,’ reageert ze lichtelijk verontwaardigd.

‘Oh je teddybeer. Sorry, maar ik wist niet dat hij Bommel heet.’

Het kind gaat op de bank zitten met Bommel tussen ons in.
‘Hoe heet jij eigenlijk?’ vraag ik.
‘Suzanne, en ik ben tien jaar en ik heb vandaag vrij omdat de juf ziek is en mijn mama moet werken in het ziekenhuis.’
‘Wat een mooie naam heb je Suzanne. Maar ben je zonder papa in het bos?’
‘Nee, hoor. Kijk, daar loopt papa. Hij heeft een nieuwe knie gekregen en nu probeert hij weer hard te lopen.’
Inderdaad zie ik op het veld een man aan het joggen, die naar ons zwaait. Papa houdt zijn dochter kennelijk toch wel goed in de gaten.
‘Wat vind je van Bommel?’, vraagt Suzanne. ‘Vind je hem lief?’
‘Hij lijkt me heel lief en zo groot; bijna net zo groot als jij.’
‘Bommel vindt het leuk als je dat tegen hem zegt. Papa en mama vinden het ook. Daarom mag hij altijd bij mij slapen.
‘Dat is leuk. Hé, Bommel. Jij bent een grote, lieve teddybeer, hoor ik van Suzanne. Maar vind jij haar eigenlijk ook wel lief?’

Het meisje duikt achter de teddybeer en met een lage stem hoor ik: ‘Ja, natuurlijk vind ik Suzanne lief. Heel erg lief, zelfs.’
Suzanne gaat weer rechtop zitten en zegt enigszins geprikkeld: ‘Zie je nou wel. Bommel vindt mij heel lief.’

Hoe jong ze ook is, ze lijkt me toch wel een pittige tante, die zich niet zomaar in een hoekje laat zetten.
Maar ze is ook meteen weer het lieve schepseltje, want ze vervolgt nieuwsgierig: ‘Bommel wil weten waarom jij alleen bent. Heb je geen vrouw?’
‘Jawel, hoor,’ lach ik spontaan. ‘Zeg maar tegen Bommel dat ik hier regelmatig met haar kom wandelen, maar ze moet moet vandaag ook werken.’


Plots pakt ze haar beer op, springt van de bank en roept: ‘Hai papa, je bent er weer.’
Inderdaad staat de man die zojuist naar ons had gezwaaid nu hijgend naast het bankje.
‘Ze is toch niet lastig geweest?’, verontschuldigt de man zich bij voorbaat voor het gedrag van zijn kleine meid.
‘Zeker niet, we hebben een heel geZellig gesprek gehad met Bommel,’ lach ik.
‘Gelukkig maar. We gaan weer naar huis, Suuz. Zeg mijnheer maar gedag.’
Vader pakt zijn dochter vast en loopt met het huppelende kind het bospad af.
Plots draait ze zich met een ruk om en zwaait naar mij met een poot van Bommel. ‘Dag meneer,’ roept ze nog
’Dan hoor ik haar nog brabbelen tegen haar vader: 'Meneer was heel aardig voor Bommel en …’

Helaas kan ik niet meer horen wat Suzanne nog over mij te vertellen heeft, want langzaam verdwijnen ze tussen de bomen en struiken.


25-04-2021