Maten tot de dood
Daar zit hij dan. Vastgebonden op een keukenstoel in een schemerige loods. De vier ruige kerels tegenover hem zijn geen doetjes. Dat is al duidelijk gebleken. Robbert hoopt dat zijn maat hem snel weet te lokaliseren voordat hij helemaal in elkaar is geslagen.
Zijn neus bloedt hevig, zijn kaak is stijf en zijn ribbenkas doet vreselijk pijn. Waarschijnlijk zijn er al ribben gebroken, of minstens gekneusd.
Zojuist had de kleinste man een pistool gepakt en stond daar dreigend mee te zwaaien. Maar hoe dan ook, hij zal Steve nooit en te nimmer verraden.
De mannen hadden meteen ontdekt dat er minder XTC-pillen waren afgeleverd dan afgesproken.
‘Vertel op sufferd, waar zijn ze gebleven! Dacht je echt dat we niks zouden merken?’
Zonder pardon werd Robbert, omdat hij bleef zwijgen, met een honkbalknuppel in elkaar geslagen en bewusteloos afgevoerd in een busje naar deze loods.
Toen Robbert achterin de laadruimte was bijgekomen, kon hij stiekem via zijn mobiel kontact maken met zijn maat en op slinkse wijze allerlei locaties doorgeven, door aan de mannen voorin vragen te stellen als: waarom ontvoeren jullie mij? Is dat plaatsje daar niet Rivierenschacht? Waarom brengen jullie mij naar de haven? Gaan we naar die grijze loods daar naast die mooie jachten?
‘Houd je grote bek, klojo,’ had één van de mannen naar Robbert achterin geroepen, ‘Anders sla ik je tot moes.’
Nu maar hopen dat Steve alles begrepen heeft en hem spoedig komt ontzetten, voordat hij een kogel door zijn hoofd krijgt.
Traag glijdt een auto voort. De bestuurder en zijn bijrijder zoeken een grijze loods met jachten ernaast. Verderop zien ze een busje naast zo’n loods. Hebbes, denken ze.
Steve, de bijrijder, stapt uit en sluipt over een ruw terrein met struiken, stenen en afval naar de loods. Op twintig meter afstand struikelt hij met veel lawaai over een zinken emmer. Hij blijft stokstijf staan, maar er komt geen reactie uit de loods, dus gaat hij verder.
Binnen hebben ze het lawaai echter wèl gehoord. De kleine wenkt naar een ander om via een zijdeur te gaan kijken wat er is.
Als Steve zijn oor tegen de deur heeft gelegd om te luisteren, merkt hij niet dat er achter hem een kerel staat te zwaaien met een honkbalknuppel. Wanneer hij bijkomt, zit hij vastgeboden op een stoel en ziet zijn maat naast zich.
Onbekend met de wreedheden van zijn opponenten, zegt hij moeizaam: ‘Hoi, Robbert, heb ik je toch gevonden, hè?’
Ook Steve wordt nu afgeranseld, maar ook hij zegt niets tegen de mannen. Dat kan ook niet, want dan zijn ze beiden dood.
Omdat de twee blijven zwijgen, tilt de kleine zijn pistool omhoog: ‘Als jullie blijven zwijgen, schiet ik bij één van jullie die stom kop eraf. Gebruik je hersens nou maar en vertel. Ik tel tot drie: Een …, twee …’
Beide loodsdeuren worden opengeramd en er stormt een peloton politiemensen naar binnen.
‘Gelukkig dat jullie chauffeur ons gebeld heeft, toen hij zag dat één van jullie in elkaar geslagen werd. Mooi dat jullie de bende hebben ontmaskerd, mannen.’
27-09-2015